-
1 congeler
-
2 glacer
glacer [glaasee]1 doen bevriezen ⇒ sterk koelen, ijskoud maken♦voorbeelden:son comportement glace les gens • door zijn manier van doen schrikt hij de mensen afla pluie nous glace les mains • we krijgen ijskoude handen van de regenla peur le glaçait jusqu'aux os • hij was door de schrik volledig verlamd1 bevriezen ⇒ sterk afkoelen, ijskoud worden♦voorbeelden:v2) verlammen3) glanzend maken, glazuren -
3 geler
geler [zĵəlee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉IV 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 vriezen♦voorbeelden:→ pierre -
4 cailler
cailler [kaajee]1 stremmen ⇒ stollen, klonteren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stremmen ⇒ doen stollen, doen klonteren1 stremmen ⇒ stollen, klonterenv1) stremmen2) verkleumen
См. также в других словарях:
Liebe — 1. Ade, Lieb , ich kann nicht weine, verlier ich dich, ich weiss noch eine. Auch in der Form: Adieu Lieb, ich kan nit weinen, wilt du nit, ich weiss schon einen. (Chaos, 60.) »Wenn dir dein Liebchen untreu war, musst du dich nur nicht gleich… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon